De melding
2,5 jaar geleden kreeg ik samen met mijn collega de melding van een zelfdoding. Ik wist dat het een zelfdoding betrof waarbij het slachtoffer zichzelf van het leven had beroofd met een vuurwapen. Ik ben samen met mijn collega ter plaatse gegaan. Hetgeen ik daar gezien heb zal ik jullie besparen. Het aanzicht was gruwelijk. Toen ik de ruimte binnen liep zag ik een man zitten op een stoel. Ik schrok. Hij had een uniform aan. Het was hetzelfde uniform als ik draag. Het was een collega!
Onze taak ter plaatse.
Voor ons als politie was de taak om te onderzoeken of het om een misdrijf of zelfdoding ging. De technische recherche heeft onderzoek verricht en zij kwamen al snel tot de conclusie dat het om een zelfdoding ging. Door de meldkamer werd uitgezocht wie de nabestaanden waren. Door andere collega’s werd het slechte nieuws gebracht bij de nabestaanden.
Ik vind het lastig om slecht nieuws te brengen bij nabestaanden. Het poppetje krijgt dan een gezichtje”, zeg ik altijd. Ik maak dan ook altijd voor mezelf de keus om naar het slachtoffer te gaan en geen slecht nieuws aan te zeggen of andersom.
Tijdens het wachten gingen er veel vragen door mijn hoofd:” Hoe zou ik mezelf voelen als mijn man er ineens niet meer zou zijn?”. Ik merkte dat mijn hart steeds harder begon te kloppen en dat de gedachten mij benauwden en kreeg het erg warm van binnen. Ik vertelde tegen mijn collega dat ik weg wilde. Weg bij het slachtoffer. Weg van de plaats delict. Wij zijn toen overgenomen door andere collega’s en samen terug gereden naar ons politiebureau. Ik merkte bij het typen dat ik het steeds lastiger vond om me te concentreren. Ik was gesloopt. Uiteindelijk heeft mijn leidinggevende mij naar huis gestuurd. Hij zei:” Femke, het gaat niet langer zo. Ga naar huis.”.
Toen ik mijn uniform in de kleedkamer aan mijn kastje hing voelde het alsof ik een harnas uit deed. Ik heb 10 minuten naar mijn veiligheidsvest staan staren. De tranen sprongen in mijn ogen en rolden over mijn wangen. Het was net alsof alles direct binnenkwam in mijn hart. Dit deed zeer. Ik voelde me verdrietig over het feit dat familie, vrienden of collega’s een dierbare waren verloren. Ik was een collega verloren. De gedachten: “Van de ene op de andere dag was hij er niet meer.” deed mij pijn. Met veel moeite heb ik mezelf opgeraapt en ben naar mijn auto gelopen. Eenmaal bij mijn auto aangekomen stapte ik in mijn auto. Startte de motor en reed naar huis. Ik heb in mijn auto alleen maar gehuild. Toen ik thuis kwam zag ik dat mijn man in de deur opening stond. Toen ik hem zag barstte ik direct weer in tranen uit. Ik ging naar bed toe. Ik was dood- en doodmoe en viel dus eigenlijk redelijk snel in slaap.
Opeens schrok ik badend in het zweet wakker. Ik wist niet precies waarom ik zo zweette. Ik dacht na over wat ik gedroomd had. Al snel kwam dat boven borrelen. Ik had een nachtmerrie gehad. Ik barstte wederom in tranen uit. Uiteindelijk viel ik weer in slaap.
Ik werd ‘s ochtends wakker met een brak gevoel. Ik voelde me vermoeider dan toen ik naar bed ging. Al twee nachten sliep ik slecht met veel nachtmerries. Ik herkende niet als nachten die ik normaal heb na een heftige melding. Ik realiseerde me dat er iets goed mis was met mij. Ik had hulp nodig. Ik wilde dat dit stopte.
Flashback
Inmiddels was het weer 4 dagen geleden dat ik bij de zelfdoding weg was gegaan. Ik sliep nog steeds slecht, maar wilde toch graag gaan werken. Ik wilde afleiding. De gedachten die ik had maakten mij gek, maar ik wilde door en dacht bij mezelf: “Dan gaat het vanzelf allemaal wel over.”.
Ik begon mijn dienst. Ik had een noodhulpdienst. Ik ben naar de briefing gegaan. Toen de briefing klaar was ben ik naar een computer gelopen en logde in. Opeens had ik een flashback. Ik schrok toen ik bij een collega zag dat zijn portofoon licht gaf. Ik zag direct het slachtoffer weer voor me en was direct van slag. Ik begon hevig te zweten. Mijn hart begon hard te bonzen. Ik hoorde niemand meer om mij heen en sloot mezelf af van de buitenwereld . Toen zag ik het filmpje weer voor me. Ik zag voor me hoe mijn collega erbij zat. Ik rook de geur weer. Ik wilde dat het stopte, maar dat ging niet.. Ik voelde een hand op mijn schouder. Opeens was ik uit de film en werd weer in de realiteit getrokken. Ik zei hardop: “Ik ben er weer! Zo, nu kunnen we verder.”. Ik heb de dienst afgemaakt, maar eigenlijk was het tegen beter weten in.
Inmiddels was het twee weken verder. Ik ben naar mijn leidinggevende gestapt die ik vertrouwde en heb daar verteld hoe het met mij ging. Mijn leidinggevende schrok hiervan en regelde dat ik zo snel mogelijk terecht kon bij een bedrijfsarts. Binnen twee dagen had ik een gesprek met de bedrijfsarts. Die had al snel in de gaten dat ik psychische hulp nodig had. Ik werd doorverwezen naar een psycholoog die specialist was in angstaanvallen en beschadiging bij traumatische ervaringen.
Het eerste gesprek
Het intake-gesprek was zwaar. Ik had last van herbelevingen. Ik vond het lastig om te vertellen wat ik allemaal gezien had en vooral waar ik last van had. Ik durfde hier eigenlijk niet goed over te praten. Voor mijn gevoel was ik zwak en had ik gefaald als politieagente. In mijn ogen kan een politieagente alles aan, dus dit ook! De psycholoog wist hier goed doorheen te prikken en uiteindelijk de vinger op de zere plek te leggen. Al snel was bij hem duidelijk dat ik last had van PTSS symptomen. Doordat hij hier niet in gespecialiseerd was verwees hij mij door naar een andere psycholoog. Daar kon ik al snel bij terecht.
Ik liep de kamer binnen. De psycholoog luisterde naar mijn verhaal. Het leek alsof ik een verhaal aan het vertellen was van een film. Zo onwerkelijk was het voor mij. Terwijl ik mijn verhaal vertelde voelde ik dat ik klamme handen kreeg en het zweet brak mij uit. Ik zat te vechten tegen mijn tranen. Ik kreeg weer een herbeleving. Mijn psycholoog kwam al snel tot de diagnose. Ze zei: “Jij hebt PTSS!”. Bham! Die kwam binnen. Ik schrok. Ik wist dat mijn reactie op dit incident niet normaal was, maar dit had ik niet aan zien komen. Ik dacht: “Daag politie carrière. Daag geweldige baan!”. Ik zag mijn toekomst in rook opgaan.
Ik reed naar huis. Ik voelde me uit het veld geslagen. Ik dacht: “Ben ik ziek in mijn hoofd? Kan ik dit wel aan? Zo erg was het toch niet? Wat gaat er nu allemaal gebeuren?”. Wederom barstte ik in huilen uit. Toen ik thuis kwam was ik alleen. Ik werd knettergek van mijn gedachten. Ik wist totaal niet wat me te wachten stond en of ik hier ongeschonden vanaf zou komen. Die gedachten maakten me gek. Ik bedacht me dat ik afleiding nodig had en ben gaan paardrijden. Toen ik thuis kwam was ik helemaal kapot. Voor mijn gevoel was ik moe gestreden. Ik ben naar bed gegaan.